home

 

Ellen Fernhout

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Ellen Fernhout

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Ellen Fernhout

 

 

 

 

 

 

geen ogenblik van ’t leven wordt ons ooit weerom gegeven.

 

 

Op 24 september 1958 kreeg ik van mijn moeder een onthutsend verjaarscadeau. Het was een poëziealbum. Dat was niets bijzonders in die tijd, en op die leeftijd. Wél bijzonder was, wat ze op de eerste bladzij had geschreven. Ik denk dat ze zelf niet eens besefte hoe bijzonder. In plaats van het obligate versje over roosjes of zeehondjes over te schrijven, had ze het grote wijshedenboek opengeslagen.

Ze wilde me iets meegeven voor het verdere leven en had drie citaten uitgekozen waarvan ze vond dat ze op mijn lijf geschreven hadden moeten zijn: “oplettendheid is de eerste plicht bij alles wat men steeds verricht” en “geen groter plaag, dan lui en traag”.  De boodschappen waren niet prettig maar wel duidelijk. Maar de derde was een erge: “Niet één ogenblik van het leven, wordt ons ooit weerom gegeven”.Dat was een huiveringwekkende eye opener. Ik leefde toen al zo´n 252 en een half miljoen seconden. Dat wist ik toen alleen helemaal nog niet.

 

  

 

Ik weet dat pas sinds een paar dagen, sinds ik de digitale klok van Paul Combrink zag die deze tentoonstelling zo expliciet plaatst in het perspectief van het tijdverslindende leven. Die klok geeft in honderdsten van seconden Combrinks leeftijd aan. In een razend tempo groeit het aantal ogenblikken dat voorbij is.  

Maar goed, ik leefde  dus al zo´n 252 en een half miljoen seconden en ik had me in geen van die seconden ooit gerealiseerd dat ze ook voorbij gingen.  Het besef dat dat wél zo was, sloeg in als een bom. En het kon niet meer ongedaan gemaakt worden. Vóór die tijd bestond de tijd niet.  Daarna was hij niet meer weg te denken. Vasalis zegt het in haar gedicht “ Tijd” [1] zo:

 

Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd ?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten

 

Later kwam er nog zo’n spreuk bij. Iedere dag als ik naar school fietste, kwam ik langs een zonnewijzer die hing hoog op de muur van de ambachtschool. Daaronder stond  dreigend:  “praetereunt et imputantur”.  Ze gaan voorbij en worden aangerekend. Combrinks digitale klok heeft die tekst niet nodig. Aan die klok valt trouwens  niets te lezen. Het getal is zo groot en het verandert zo snel, dat het niet leesbaar is. Het is de ultieme verbeelding van die Latijnse tekst: “ze gaan voorbij en ze worden aangerekend”.

 

Aan dit zelfportret is geen spiegel te pas gekomen, maar een fototoestel

 

Deze tentoonstelling heet “Zelfportret”. Op het eerste gezicht lijkt dat niet zo logisch. Want wat je ziet, is vooral heel abstract: doeken en foto’s en talloze numerieke verwijzingen naar de leeftijd van Combrink en de tijd in het algemeen. Maar er is niets te bespeuren dat refereert aan zijn fysieke verschijning.

Een zelfportret is doorgaans de verbeelding van wat een kunstenaar ziet als hij in de spiegel kijkt. Aan dit zelfportret is geen spiegel te pas gekomen, maar een fototoestel. Iedere dag maakt Paul op het zelfde tijdstip, op de plaats waar hij toevallig is, een foto van wat er op dat moment op zijn netvlies staat. Dat kan natuurlijk niet, want hij kan moeilijk met zijn camera door zijn pupillen heen zijn netvlies fotograferen of een camera in zijn netvlies inbouwen. Maar hij komt er echt dichtbij en hij weet zoveel mogelijk zelfs maar de schijn van opzet te vermijden.

Je gaat natuurlijk niet expres om twaalf uur in de miezerregen een foto staan maken van auto’s voor de Aldi in Scheveningen met op de achtergrond  de deprimerende etalage van “Hout van Wout”. En je creëert geen stilleven van een zootje ouwe kranten met een teiltje er op. Het is wat er gevangen werd op dat moment in één blik van zijn ogen. Het is letterlijk dat ene ogenblik van het leven dat hem nooit weerom gegeven wordt, maar dat hij wil vasthouden.

 

 

 

Ieder “Dagdoek”, ieder “Tijdlandschap” is het verhaal van het verhaal van het verhaal van een ogenblik

 

In de zaal hierboven, de Albert Vogelzaal hangen “Tijdlandschappen” en “Dagdoeken”. Onder de verflagen zitten die foto’s.  Combrink heeft de rol van Vadertje Tijd op zich genomen en gedaan wat  die met ogenblikken doet. Hij maakt er herinneringen van die als verdichtsels met ons mee groeien en vaak vrijwel helemaal geen sporen van het oorspronkelijke ogenblik achterlaten. Het leuke pleintje voor die kerk in dat Franse dorp, blijkt als je er twintig jaar later terug komt nooit bestaan te hebben. En je kunt nagaan wat er met die heel toevallige ogenblikken gebeurt, zo’n moment daar op die regenachtige doordeweekse ochtend bij de Aldi. Wat blijft daar op den duur van over?

Ieder “Dagdoek”, ieder “Tijdlandschap” is het verhaal van het verhaal van het verhaal enzovoort van een ogenblik, een anekdote. En in verschillende composities, vormen die verhalen het leven, dat immers op heel veel manieren verteld kan worden: in de torens van toekomstverwachtingen, in kamers van hersenspinsels, in series op toon, op kleur, op getal. Van de ogenblikken waaruit ze ontstaan zijn, schemeren vage noties door de verflagen heen.

 

Maar intrigerend is het volgende. Combrink ontneemt door zijn kunstmatige ingreep zichzelf de mogelijkheid om dat druilmoment bij de Aldi te absorberen in andere ervaringen en herinneringen. Het is immers vastgelegd en gedateerd. Tot dusverre hield hij die  verborgen in zijn doeken. En nu hangen die foto’s hier in al hun naaktheid. Een enorm getal ernaast geeft de leeftijd in seconden weer van Paul op het moment van de foto. Het is een poging om het kijken, de ogenblikken, die nooit weer komen, vast te houden en zin te geven in de tijd, of in het leven zelf.

Maar die betekenis relativeert hij dan weer door die veel veel grotere getallen die daar naast staan. Die geven hetzelfde tijdstip aan maar dan volgens tijdtellingen van Gregorius, van de Armeniers, van de Chinezen.  Met die kunstgreep verschuift hij het perspectief van de eigen tijd van leven naar de eeuwigheid en vandaar uit bekeken, is het hele leven een ogenblik dat in een flits gebeurd is.

`ik droomde dat ik langzaam leefde´

 

Daar op de muur staat de zin:`ik droomde dat ik langzaam leefde´. Het is de eerste zin van het gedicht ´Tijd´van Vasalis. Net als Combrink , probeerde Vasalis te verbeelden dat je vanuit de eeuwigheid kijkt naar de tijd zoals wij die ervaren. Daarvoor moet je proberen je voor te stellen dat je een wezen bent dat eeuwig leeft. Maar een wezen dat eeuwig leeft. Dat kennen wij niet in het echt. Een steen dan? We spreken tenslotte van steenoud. Stenen hebben in onze primitieve ervaringswereld ook een ‘leeftijd. En stel dat de beleving van een leven voor iedereen even lang is, dan moet een mens zijn leven in zo’n 80 jaar afleggen. Dat is heel snel als je het vergelijkt met een steen die er miljoenen jaren over doet. Die leeft dus heel langzaam en die maakt dus het meeste mee. Voor die bijna onnodig langzaam levende steen voltrekt een dag zich in een flits, een jaar in een oogwenk.

 

Ik droomde dat ik langzaam leefde…

Langzamer dan de oudste steen.

Het was verschrikkelijk: om mij heen

Schoot alles op, schokte of beefde,

Wat stil lijkt. ’k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen .....
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur

vlammen en doven: flakkrend vuur.
- De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en zij dringen,
hun ademloze, wrede strijd ....


Hoe kón hij dat niet beter weten,
niet beter zien in vroeger tijd ?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten ?

 

Dromen dat je langzaam leeft is wel een adequate manier om deze tentoonstelling te beleven

 

Dromen dat je langzaam leeft, dat is wel een adequate manier om deze tentoonstelling te beleven. Met zijn wisseling van perspectief in het kijken tussen het ogenblik, het leven en de eeuwigheid en dan weer terug. Het is een vervreemdende ervaring. Je kunt het over je laten komen en je kunt er over gaan tobben en er knettergek van worden. En het is wondermooi te zien hoe zoveel objectiverende elementen samen toch een authentiek zelfportret maken.

 

 

 

Ellen Fernhout

 



[1] M. Vasalis,  uit Parken en Woestijnen.
Uitgeverij van Oorschot 1940